13. Zuur-base-eigenschappen van zouten
Bij het oplossen van NaCl in water dissocieert het zout:
NaCl Na+ + Cl-
Het positieve Na+-ion is een zuur: het geconjugeerde zuur van de base NaOH. Dit is een sterke base: Kb >> 1. Vermits Ka x Kb = 10-14, betekent dit dat Ka van het Na+-ion veel kleiner is dan 10-14 en dat het Na+-ion een veel zwakker zuur is dan water. Het zal geen invloed hebben op de pH.
Het negatieve Cl--ion is een base: de geconjugeerde base van het zuur HCl. Dit is een sterk zuur: Ka >> 1. Vermits Ka x Kb = 10-14, betekent dit dat Kb van het Cl--ion veel kleiner is dan 10-14 en dat het Cl--ion een veel zwakkere base is dan water. Het zal geen invloed hebben op de pH.
Na het oplossen van NaCl in water zijn er in de oplossing drie deeltjes aanwezig: Na+ (zuur) , Cl- (base) en H2O (amfolyt). Het sterkste zuur is H2O, de sterkste base is eveneens H2O. De oplossing is neutraal.
Een zout dat opgebouwd is uit een kation van een sterke base en een anion van een sterk zuur, heeft geen effect op de pH bij het oplossen ervan in water.
Voorbeelden: NaCl , KCl , CaCl2 , BaCl2 , NaNO3 , KNO3 , Ca(NO3)2 , Ba(NO3)2 , ...
Bij het oplossen van NH4NO3 in water dissocieert het zout:
NH4NO3 NH4+ + NO3-
Het positieve NH4+-ion is een zuur: het geconjugeerde zuur van de base NH3. Dit is een zwakke base: Kb = 1,8 x 10-5. Vermits Ka x Kb = 10-14, betekent dit dat Ka van het NH4+-ion gelijk is aan 5,6 x 10-10. Dit wil zeggen dat het NH4+-ion een zwak zuur is, maar sterker dan water. Het zal een invloed hebben op de pH.
Het negatieve NO3--ion is een base: de geconjugeerde base van het zuur HNO3. Dit is een sterk zuur: Ka >> 1. Vermits Ka x Kb = 10-14, betekent dit dat Kb van het NO3--ion veel kleiner is dan 10-14 en dat het NO3--ion een veel zwakkere base is dan water. Het heeft geen invloed op de pH.
In een oplossing van NH4NO3 in water zijn er dus drie deeltjes aanwezig: NH4+ (zuur) , NO3- (base) en H2O (amfolyt). Het sterkste zuur is NH4+, de sterkste base is H2O. De oplossing is zuur.
Een zout dat opgebouwd is uit een kation van een zwakke base en een anion van een sterk zuur levert een zure oplossing bij oplossen ervan in water.
Voorbeelden: NH4Cl , NH4Br , NH4I , NH4NO3 , ...
Dit geldt ook voor zouten afgeleid van een amine en een sterk zuur. En ook voor zouten die bestaan uit een anion van een sterk zuur en een kation dat ofwel:
- een hoge ladingsdichtheid heeft (Al3+, Be2+ )
- zich gedraagt als een
lewiszuur (bijv. Fe3+, Cu2+, Zn2+ , ...)
Voorbeelden: Al(NO3)3, FeCl3, ZnCl2,
Cu(NO3)2, ...
Bij het oplossen van KOAc in water dissocieert het zout:
KOAc K+ + OAc-
Het positieve K+-ion is een zuur: het geconjugeerde zuur van de base KOH. Dit is een sterke base: Kb >> 1. Vermits Ka x Kb = 10-14, betekent dit dat Ka van het K+-ion veel kleiner is dan 10-14 en dat het K+-ion een veel zwakker zuur is dan water. Het heeft geen invloed op de pH.
Het negatieve OAc--ion is een base: de geconjugeerde base van het zuur HOAc. Dit is een zwak zuur: Ka = 1,8 x 10-5. Vermits Ka x Kb = 10-14 betekent dit dat Kb van het OAc--ion gelijk is aan 5,6 x 10-10 en dat het OAc--ion een zwakke base is, maar sterker dan water. Het zal een invloed hebben op de pH.
In een oplossing van KOAc in water zijn er dus drie deeltjes aanwezig: K+ (zuur) , OAc- (base) en H2O (amfolyt). Het sterkste zuur is H2O, de sterkste base is OAc-. De oplossing is basisch (alkalisch).
Een zout dat opgebouwd is uit een kation van een sterke base en een anion van een zwak zuur levert een basische oplossing bij oplossen ervan in water.
Voorbeelden: NaOAc , KOAc , NaF , KF , NaCN , KCN , ...
Samengevat
Zuur-base-eigenschappen van zouten
|
Een zout dat opgebouwd is uit een kation van een sterke base en een anion van een sterk zuur, heeft geen effect op de pH bij het oplossen ervan in water.
Een zout dat opgebouwd is uit een kation van een zwakke base en een anion van een sterk zuur levert een zure oplossing bij oplossen ervan in water.
Een zout dat opgebouwd is uit een kation van een sterke base en een anion van een zwak zuur levert een basische oplossing bij oplossen ervan in water. |