Vorige onderwerp
6. Oplossingen - Concentratie
Volgende onderwerp

2. Water als oplosmiddel

Een watermolecule is een dipoolmolecule.

cO = 3,5 - cH = 2,1 - Dc = 1,4

De bindingen tussen het O-atoom en de twee H-atomen zijn covalente bindingen met een tamelijk sterk ionkarakter.

In een watermolecule vertoont het O-atoom een sp3-hybridisatie. Daardoor is een watermolecule dus niet lineair en is ze dus asymmetrisch. De hoek tussen de O-H-bindingen is 104°. Het zwaartepunt van de positieve ladingen valt dus niet samen met dat van de negatieve lading. De watermolecule heeft een positieve en een negatieve pool: het is een dipoolmolecule. De resultante van de twee verschuivingsvectoren is niet gelijk aan nul.
Het kookpunt van H2O (100°C) is, in vergelijking met vergelijkbare stoffen zoals H2S, bijzonder hoog. Dit is een gevolg van het feit dat er waterstofbruggen optreden tussen de watermoleculen onderling. Door die intermoleculaire attractiekrachten wordt het moeilijker voor de moleculen om te ontsnappen naar de gasfase.

Samengevat

Water als oplosmiddel
De watermolecule is een dipoolmolecule: de zwaartepunten van positieve en negatieve ladingen vallen niet samen..
Vorige onderwerp
Volgende onderwerp