Vorige onderwerp
3. Chemische binding
Volgende onderwerp

5. Enkelvoudige covalente binding - Enkelvoudige atoombinding

Niet-metalen reageren vaak met andere niet-metalen, soms zeer fel.

Voorbeelden

diwaterstof + dizuurstof → water


In een reageerbuis wordt diwaterstof geproduceerd. Het ontsnappende gas reageert zeer fel met zuurstofgas uit de lucht (knalgas).

diwaterstof + dichloor → waterstofchloride


Waterstofgas en chloorgas worden gemengd in een reageerbuis bij zwak rood licht. Als het mengsel wordt blootgesteld aan wit licht reageren de componenten zeer fel.

Bij deze reacties ontstaan molecuulverbindingen: water en waterstofchloride. Deze verbindingen geleiden de elektrische stroom niet, ook niet als ze vloeibaar zijn. Ze zijn dus niet opgebouwd uit ionen, maar uit elektrisch neutrale moleculen.

Niet-metalen hebben in hun buitenste schil 5, 6 of 7 elektronen: ze vertonen dus de neiging om 1 of meer elektronen op te nemen. Bij een reactie tussen twee niet-metalen zullen er dus geen elektronen overgedragen worden. Er zullen dus geen ionen ontstaan. Beide niet-metalen vertonen immers de neiging om elektronen op te nemen, maar geen van beide vertoont de neiging om elektronen af te geven. Toch kunnen de niet-metalen een stabiele edelgasconfiguratie verkrijgen zoals blijkt uit volgende voorbeelden.

Dichloor Cl2

Stel je voor dat in een bepaalde ruimte alleen maar chlooratomen aanwezig zijn:

Alle aanwezige chlooratomen vertonen de neiging om 1 elektron op te nemen. Er zal dus geen enkel Cl-atoom bereid zijn om een elektron af te geven. Toch kunnen de Cl-atomen een stabiele edelgasconfiguratie verkrijgen: de Cl-atomen zullen, per twee, hun ongepaarde elektronen omvormen tot een gemeenschappelijk elektronenpaar. Daardoor krijgen beide Cl-atomen een stabiele edelgasconfiguratie. Dit is echter slechts het geval zolang de beide Cl-atomen samenblijven: m.a.w. ze zijn aan elkaar gebonden door middel van een zogenaamde covalente binding (soms ook atoombinding genoemd).

Het gemeenschappelijke elektronenpaar wordt vaak voorgesteld door een bindingsstreepje tussen beide atomen.

In dit voorbeeld spreken we van een dichloormolecule, die we kortweg voorstellen als Cl2.


Diwaterstof H2

Beide H-atomen hebben 1 elektron in de buitenste schil. Omdat dit de K-schil is, vertonen ze de neiging hierin 2 elektronen te hebben, om op die manier een stabiele configuratie te verkrijgen (net als het edelgas He). De H-atomen zullen, per twee, hun ongepaarde elektronen omvormen tot een gemeenschappelijk elektronenpaar. Daardoor krijgen ze beide een stabiele He-configuratie. Ook dit is echter slechts het geval zolang de beide H-atomen samenblijven: ze zijn gebonden door een covalente binding of atoombinding.


Waterstofchloride HCl

Het zijn niet altijd identieke atomen die door middel van een atoombinding aan elkaar gebonden zijn.

In de buitenste schil (K-schil) van het H-atoom zit er één elektron. Er is dus één elektron te weinig om een stabiele elektronenconfiguratie (He) te hebben. In de buitenste schil van het Cl-atoom is er ook één elektron te weinig om de stabiele Ar-configuratie te hebben. Ook hier is de vorming van een gemeenschappelijk elektronenpaar en dus van een atoombinding tussen beide atomen een oplossing: dit is het geval in een molecule HCl.


Water H2O

Samengevat

Covalente binding - Atoombinding

De covalente binding (atoombinding) is de kracht die neutrale niet-metaalatomen samenhoudt door één (of meer) gemeenschappelijke elektronenparen. Een molecule is een afzonderbare, neutrale groep van twee of meer (dezelfde of verschillende) niet-metaalatomen, die aan elkaar gebonden zijn door covalente bindingen.

De hier voorgestelde watermolecule bevat 2 H-atomen die door covalente bindingen aan het centrale O-atoom gebonden zijn.

Vorige onderwerp
Volgende onderwerp