Een stuk koper van 20,20 g wordt verwarmd tot 99,9 °C en dan ondergedompeld in een geïsoleerd vat gevuld met 59,8 g water bij 24,80 °C.
Bereken de warmtecapaciteit van het vat als de eindtemperatuur in het vat 26,99 °C bedraagt.
Specifieke warmte van koper = 0,387 J.K−1.g−1
De warmte die afgegeven wordt door het koper (q1),
wordt opgenomen door het vat en het water in het vat (q2).
Welk verband is er dan tussen q1 en q2?