Welke ionen zijn aanwezig in de oplossing en met welke concentraties?
Welke lading wordt aan beide elektroden uitgewisseld?
Hoeveel mol van beide ionen zijn er in de oplossing aanwezig?
Welke reactie heeft plaats aan de kathode? Hoeveel mol is er na die reactie aanwezig?
Welke reactie heeft plaats aan de anode? Hoeveel mol is er na die reactie aanwezig?
a. Bereken de eindconcentraties van de ionen.
b. Hoe groot is het volume van het gevormde Cl2-gas, gemeten bij 25°C en bij een druk van 1,0 bar?
c. Hoeveel koper wordt er afgezet?