Schets de titratiecurve van 50,0 mL natriumglycinaat (Na+)−OOC-CH2-NH2 0,100 mol/L met 1,000 mol/L HCl.
pKa,1 = 4,35
pKa,2 = 11,65
Welk deeltje is er aanwezig bij het begin van de titratie?
Bij deze titratie is oorspronkelijk natriumglycinaat aanwezig. Dit is de meest basische vorm X-.
Welk soort deeltje is dit en schat de pH in het begin.
Bij het begin van de titratie is er dus een zwakke (tweewaardige) base aanwezig en is de pH van de oplossing vrij groot.
Welke reactie heeft plaats bij het toevoegen van HCl?
Wat is er dan aanwezig? Schat de pH.
Er is dan een buffer aanwezig met een pH van ongeveer 11,65 ( = pKa,2).
Wat is er aanwezig bij het eerste SP (na toevoegen van 5 mL HCl)?
Bij het eerste SP is er enkel HX aanwezig.
Welk soort deeltje is dit en schat de pH.
Welke reactie heeft plaats tussen het eerste en het tweede SP?
Wat is er aanwezig tussen het eerste en tweede SP? Schat de pH.
Er is een buffer aanwezig met een pH van ongeveer 4,35 ( = pKa,1).
Wat is er aanwezig bij het tweede SP? Welk soort deeltje is dit? Schat de pH.
Bij het tweede SP (10 mL HCl) is er enkel H2X+ aanwezig.
Dit is een (tweewaardig) zuur en de pH van de oplossing is dan vrij klein.
Wat is er aanwezig voorbij het tweede SP? Schat de pH.
Voorbij dit tweede SP is er een overmaat sterk zuur HCl. De pH van de oplossing is dan klein.